Veel mensen willen iets goeds doen. Deze week: rondleiden over de visafslag van IJmuiden.
Anderhalf uur zal de voormalige groothandelaar zijn bezoek onderhouden met alles wat iedereen altijd over vis heeft willen weten en nog veel meer. Anekdotes („weet u waarom dit een sint-pietervis heet?”), anatomie („kijk, achter de kieuwen zit het hartje”), vistechnieken en prijzen („tarbot: 200 euro voor dit exemplaar!”). „Een prachtige rover!”, roept hij terwijl hij een glanzende snoekbaars omhoog houdt. Als hij de rugvin spreidt worden vlijmscherpe speertjes zichtbaar. Zijn hand gaat liefdevol over de slijmerige huid. Verderop demonstreert hij hoe een rog „met zijn twee vleugels als vinnen door het water vliegt”, wijst hij op wolhandkrabben („kunnen gemeen bijten”) en raakt hij niet uitgepraat over makreel („zwemt dag en nacht in grote groepen”).
Jan Zwanenburg, zoveel wordt snel duidelijk, ís vis. Aan moeders kant zat iedereen in de vis. Toen hij veertien jaar was mocht hij het vak ook leren: koppen breken van wijting en schelvis, mee naar de veiling. In 1970 begon hij een groothandel en nu geeft hij rondleidingen, zo’n veertig per jaar. Waarom? Hij trekt zijn schouders op. „Ik hoop dat de mensen vis blijven eten.”
Zelf eet hij het liefst elke dag vis. Maar dat wil zijn vrouw niet. Dus blijft het bij zaterdag en zondag. Komend weekend wordt het tong. En zalm, zelf gerookt. „Met rijst, roomboter en bruine suiker.” Huh? Zijn ogen gaan weer glinsteren. „Ja, die combinatie vinden wij nou eenmaal lekker.”