NRC Handelsblad, 5 mei 2018
Voor zo ver bekend was Joop Meijer in de oorlog overleden aan
een longembolie in Neuengamme. Maar toen zijn dochter en
kleindochter het voormalige Duitse werkkamp bezochten,
stuitten zij op een schokkend geheim.
Een stevige man in een schort, de weinige haren achterover gekamd, kijkt trots de lens in. Zijn rechterhandleunt op een haringkar die hij
kreeg van ‘de steun’. Het is rond 1930 en Joop Meijer is werkloos.
Onder zijn rechterbroekspijp steekt een stomp uit: het houten been dat hij overhield aan een ongeluk in zijn jeugd. De handicap maakt het
vinden van werk lastig. Het gezin redt zich dankzij de ‘werkhuisjes ’ van zijn vrouw.
Meer dan twee generaties later vertellen de dochter en kleindochter van Joop Meijer waarom zijn dood in een Duits concentratiekamp hen tien jaar lang heeft beziggehouden. We zitten aan de eettafel van een appartement in Amsterdam-Buitenveldert. Nel Borsboom-Hofman
(90) ziet en hoort slecht. Haar ingetogen manier van praten vormt een mooi contrast met de felheid van haar dochter. Hannie de Loos-Borsboom
(67) schenkt koffie en biedt bonbons aan.
Joop Meijer en zijn vrouw Aartje Hofman waren actief lid van de Communistische Partij Holland, vanaf 1935 Communistische Partij van
Nederland (CPN). Hij bracht de partijkrant rond. Samen zetten ze zich in voor de werklozenbeweging Eendracht Maakt Macht en boden ze onderdak aan politieke vluchtelingen uit Duitsland. Thuis waren er vergaderingenvan cellen van de Internationale Rode Hulp.
„Heel spannend”, herinnert Nel zich. „Denk erom”, waarschuwde haar moeder, „je mag nooit praten over wat er hier gebeurt, want dan moeten
de mensen terug naar Duitsland en worden ze bestraft.”
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werden alle communistische partijen verboden, ook de CPN. Veel leden zetten hun strijd ondergronds
voort. Zo ook Joop Meijer, die zijn mening wel in het openbaar bleef verkondigen. Nel: „Door zijn houten been was mijn vader in
de hele buurt bekend. Hij stond altijd overal te discussiëren en was voor de duvel niet bang.”
In juni 1941 werd Meijer op straat aangehouden en meegenomen. Via Schoorl en Amersfoort belandde hij in concentratiekamp Neuengamme,
bij Hamburg. Een meedogenloos werkkamp, waar naar schatting 43.000 gevangenenuit heel Europa stierven van de honger of een gebrek aan medische verzorging. Sommigen werden geëxecuteerd.
Ruim een jaar later, in juli 1942, werd zijn doodsbericht per post bezorgd in Amsterdam. Johannes Frederik Meijer werd 58 jaar. Hij zou
op 23 juni 1942 om 7.55 uur in de ziekenboeg overleden zijn aan longembolie. Het lijk, zo stond er, was „op staatskosten gecremeerd”.
Niet lang daarna arriveerde een pakketje met zijn bezittingen. Een wollen vest, stijf van het vuil, een vork en een tabakszakje met een muntje van 2,5 cent. Nel heeft met de vork gegeten tot alle puntjes waren afgesleten.
Fatsoenlijk afscheid
Veel later, als haar kinderen uit huis zijn en haar man is overleden, groeit bij Nel de wens fatsoenlijk afscheid te nemen van haar vader, op de plaats waar hij is gestorven. Ze reist op 4 mei 2007 naar Neuengamme, samen met dochter Hannie en haar echtgenoot. Ze lopen over het uitgestrekte terrein van het voormalige kamp, ingericht als gedenkplaats, met markeringen die aangeven waar de barakken, hekken en wachttorens stonden. Zeventien gebouwen zijn bewaard gebleven, hier en daar zijn
bomen geplant. Er zijn veel andere bezoekers, maar door de uitgestrektheid oogt het er leeg en stil. Aan de rand van het complex staat een gedenkhuis. Binnen hangen lange witte doeken met de namen van de slachtoffers van kamp Neuengamme. Gerangschikt naar overlijdensdatum
– voor zo ver bekend. De naam van Johannes Frederik Meijer staat er ook bij. Hannie: „We zeiden tegen elkaar dat het goed voelde zo dicht bij zijn laatste verblijfplaats te zijn. Na al die jaren zou er rust komen.”
Het drietal betreedt een ruimte waar facsimile’s liggen van handgeschreven dodenboeken uit de ziekenboeg van het kamp. Hannies ogen zoeken automatisch naar de naam van haar grootvader. Als ze zijn naam leest stokt haar adem. Tot haar verbijstering staat er achter:
Vergast. Hoe kán dat, vraagt ze aan haar man. Neuengamme was een werkkamp, geen vernietigingskamp.
Eenmaal thuis begint ze een zoektocht op internet en mailt ze naar instanties. Ze ontdekt dat Joop Meijer niet is omgekomen in kamp
Neuengamme, maar samen met 44 andere Nederlanders in het geheim is vergast in een kelder van Heil- und Pflegeanstalt Bernburg an der Saale, een kleine vier uur rijden naar het oosten.
Het psychiatrisch ziekenhuis deed tot augustus 1941 dienst als ‘euthanasiecentrum’ voor gehandicapten. Daarna werd de gaskamer gebruikt voor het vermoorden van gevangenen uit concentratiekampen. Dat zich onder die laatste groep ook Nederlanders bevonden, is in
Nederland pas bekend sinds 2005. Toen verscheen het boek Nederlanders in Neuengamme.
Koolmonoxide
Wat is er gebeurd met Joop Meijer en de 44 andere Nederlanders uit het kamp? In april 1942 bezoekt een groep ‘onafhankelijke’ artsen Neuengamme om gevangenen te selecteren voor vergassing. Neuengamme is overvol en door de ontberingen zijn steeds meer dwangarbeiders niet meer in staat om te werken.
Politieke tegenstanders van het nazi-regime behoren ook tot de doelgroep. Met zijn houten been en communistische sympathieën wordt
Joop Meijer daar ook toe gerekend.
Beruchte communist
Op het aanmeldingsformulier schrijven de artsen achter elke naam de reden voor het transport naar de gaskamer: ‘Vijand van Duitsland’,
‘beruchte communist’ of ‘rassenschande’.
Om welke reden Joop Meijer gedeporteerd werd, is niet bekend.
Onder toezicht van de SS reist de groep in bussen van het Krankenstransport naar de psychiatrische kliniek van Bernburg an der Saale, bij Maagdenburg. Daar worden ze via een lange gang naar de benedenverdieping geleid. Een arts noteert alvast de gefingeerde doodsoorzaak.
De gaskamer is groot genoeg voor 75 mensen. Gedurende drie tot vijf minuten stroomt er koolmonoxide naar binnen, waardoor de gevangenen
vergiftigd worden en overlijden, soms pas na een kwartier. De lijken worden verbrand. Omdat het een geheime operatie betreft, worden de doden niet geregistreerd in de boeken van Bernburg, maar in die van kamp Neuengamme.
„Die nieuwe feiten haalden alles overhoop,” vertelt Hannie. „Wat een afsluiting had moeten worden, leidde opnieuw tot onrust.” Ze wendt
zich tot haar moeder: „Jij kreeg nachtmerries en spookte ’s nachts door het huis.” Nel knikt. „Op een dag heb ik voorgesteld naar Bernburg
te gaan, nu we wisten dat Joop daar is gestorven.”
Hannie: „Ik beloofde erover na te denken, maar twijfelde of ik het aankon.”
Vivisectie
Hannie was twaalf jaar toen ze met een internationaal jeugdkamp Auschwitz bezocht. „Ik was de jongste. Het kamp was nog niet ingericht als herdenkingsplaats en grotendeels intact. Daardoor werd er, voor mij althans, weinig aan de verbeelding overgelaten. We betraden de douchecel waarin tweelingbaby’s waren vergast, we zagen bebloede kleertjes en een film waarin werd uitgelegd hoe de vivisectie op tweelingbaby’s in zijn werk ging. In onze groep zat een meisje dat in het kamp was geboren en van wie de ouders daar waren omgekomen. Zo kwam het allemaal heel dichtbij.”
De grens van haar incasseringsvermogen werd bereikt bij het zien van de vitrines met kunstledematen van gevangenen. „Mijn opa! dacht ik. Ze hebben het houten been van mijn opa gepikt!” Hannie stelde zich voor hoe ze hem van hot naar her hadden gesleept en uiteindelijk de dood hadden ingejaagd. „Ik flipte.”
Het bezoek aan Auschwitz werd een traumatische ervaring. Ze nam zich voor nooit meer een gaskamer te bezoeken. Tot haar moeder vroeg of zij haar wilde vergezellen naar de gaskamer in Bernburg – inmiddels
een herdenkingsplaats. Na een jaar vol twijfel ging Hannie overstag. Haar man bood aan mee te gaan en haar plaats in te nemen als zij op het laatste moment afhaakte. „Ik deed het voor mijn moeder. En later sprak ik mezelf toe: ze hebben opa ook niet gevraagd of hij de gaskamer in wilde. Hij móest. En ik kan er straks weer uitlopen.”
Een paar weken later reden ze het aangeharkte terrein van het voormalige psychiatrische ziekenhuis op. Bordjes wezen de weg naar Gedenkstätte Neuengamme, ingericht rond de gaskamer in de kelder van het complex. Ze passeerden een gedenksteen en werden opgewacht door een medewerkster. Nel: „We hebben misschien wel een paar uur met haar gesproken. De tijd stond stil.”
Hannie betrad de gaskamer als in een trance. „Ik weet nog dat ik naar beneden ging, de trap af. De ruimte was groter dan ik dacht en de
wanden en vloer waren betegeld, zoals in een douche. Omdat ik het eng vond ging ik tegen de muur staan, als steun. Ik verbeeldde me dat
mijn opa hier ook had gestaan.”
Voor vertrek plaatsten ze een ingelijste foto van Joop Meijer in de herdenkingsruimte en staken ze twee kaarsen aan. Zwijgend stapten
ze in de auto en reden linea recta naar Amsterdam.
In haar woning in Buitenveldert legt Nel haar handen op tafel en glimlacht: „Joop Meijer is niet langer anoniem, er hangt een foto,
men kent zijn verhaal. Verder kun je niet komen.”
Johannes Frederik Meijer (Assen, 1883) behoorde met 44 andere
Nederlanders tot de circa vijfduizend concentratiekampgevangenen die tussen najaar 1941 en voorjaar 1943 in het geheim zijn vergast in het psychiatrisch ziekenhuis in het Duitse Bernburg an der Saale, bij Maagdenburg. Dat gebeurde in het kader van ‘Sonderbehandlung
14f13 ’, uitgevoerd op nog twee andere locaties in Duitsland. ‘14f13 ’
is nazi-jargon voor ‘uitroeiing door dood in een concentratiekamp’ (14f )
en ‘moord in een euthanasiecentrum’ (13).
Aanvankelijk werden in de instelling gehandicapten, zieken en ouderen
vergast. Later kampgevangenen.
In de kelder van het complex bevond zich de gaskamer. Hij was groot
genoeg voor 75 personen. Er was een opslagruimte voor gasflessen
met koolmonoxide, een crematorium en een kamer met twee tafels voor
het ontleden van lijken. De voormalig onderdirecteur van het euthanasiecentrum, dr. Heinrich Bunke, verklaarde in 1963 dat hij „in het belang van de wetenschap” sectie had laten verrichten op hersenen van
sommige gehandicapten.
De onderzoekers van Gedenkstätte Neuengamme hebben geen
aanwijzingen dat er sectieis verricht op kampgevangenen, laat archivaris
Alyn Bessmann desgevraagd weten.
Bunke werd in 1988 wegens hulp bij moord op 9.200 mensen tot drie jaar veroordeeld. Hij had voordien zijn artsenpraktijk kunnen voortzetten
nadat inwoners en de lokale artsenorganisatie van zijn woonplaats Celle voor hem waren opgekomen.
Gepubliceerd in NRC Handelsblad op 5/6 mei 2018