‘Achter die mooie verhalen ging iets schuil,’ vertel ik aan Brigit Kooijman, die mij interviewde over Dichter van de droge naald voor het Haarlems Dagblad. ‘Vanaf de eerste ontmoeting was ik door Frank Lodeizen geïntrigeerd. Hij was charmant, ik herkende meteen de vrouwenversierder in hem, ook al was ijn geest toen al aangetast door drank en ouderdom. En hij had iets mysterieus, ik voelde dat er achter die mooie verhalen en anekdotes iets anders schuilde: het diepe verdriet over het verlies van zijn familie en het daaruit voortkomende gevoel van schuld en schaamte.’
Aanleiding voor het interview is het feit dat de stiefvader van Frank Lodeizen, Ernest Lorjé, in Haarlem samen met zijn vrouw een boekhandel dreef, Lorjé’s Kantoorboekhandel. De trots van de Lorjé’s was de collectie fijne vulpennen van grote merken. Af en toe plaatsten ze een advertentie in het Haarlems Dagblad, waarom ik, elke keer als ik de tekst lees, moet lachen. ‘Geslaagd? Dan een vulpen van Lorjé. Niet geslaagd? Dan als troost toch een vulpen van Lorjé.’
Het Joodse gezin moest Haarlem in februari 1941 ontvluchten. De winkel bleef achter in handen van twee niet-Joodse vennoten. Van het gezin overleefden alleen Frank Lodeizen en zijn jongste halfzusje de oorlog. De familie kreeg de zaak niet terug. De voogden van de twee kinderen voerden nog jaren een verbitterde briefwisseling met de Kamer van Koophandel over de rechten op de handelsnaam.