De pleister

De kijkdag van veilinghuis Glerum in Amsterdam is die winterdag niet erg opwindend. Ik ben er snel uitgekeken. Alleen die grote zeefdruk, vlak bij de ingang, trekt mijn aandacht. Ik keer er een paar keer naar terug. Het is een portret van de dichter en schilder Lucebert. In enkele lijnen neergezet, kijken een paar open ogen je onverschrokken aan, een milde spot om de mondhoeken. De man is kaal en mist een oor. En, zo raar, er zit een pleister op de kin. Een echte pleister, zo lijkt het wel. Rechtsonder een signatuur: Frank Lodeizen. Ik heb nog nooit van hem gehoord. Zou hij familie zijn van de dichter Hans Lodeizen?

zelfportretFLOp de dag van de veiling ben ik de enige bieder en veel betaal ik niet voor het werk. Ik zeul het in de trein naar huis, waar het een opzichtige plaats krijgt in onze kleine gang. Elke keer als ik de voordeur open, glijdt mijn blik als een magneet naar die markante kop met de pleister. En elke keer ben ik onder de indruk van de kracht van de tekening, word ik getroffen door de gevoeligheid die eruit spreekt.

Intussen volg ik een cursus literaire non-fictie van Judith Koelemeijer, met gastdocenten als Frank Westerman en Annejet van der Zijl. Ik ben dan een jaar of twintig journalist en zoek nieuwe prikkels en inspiratie. Als we na een paar weken een proefopdracht moeten schrijven besluit ik uit te zoeken wie de maker is van mijn recent verworven litho.

Een dikke maand later, in het vroege voorjaar van 2007, schud ik een grote, maar zwakke hand in het Dr. Sarphatihuis in Amsterdam, een verpleeghuis. Aangenaam: Frank Lodeizen, 75 jaar en beeldend kunstenaar in ruste. Bruine ogen die me schaamteloos en een beetje wantrouwend opnemen, zachte plooien in het gezicht, wit haar en een diepe kuil in een rechthoekige kin.

De eerste gesprekken leveren zoveel intrigerende ‘haakjes’ op dat ik besluit me serieus te gaan verdiepen in zijn verleden en zal er bijna tien jaar het grootste deel van mijn vrije tijd aan besteden en er mijn agenda voor schoonvegen.
Ik praat met tientallen mensen uit zijn omgeving, lees boeken, bekijk filmbeelden, spit door archieven en analyseer minutieus zijn persoonlijke archief, ter beschikking gesteld door zijn echtgenote. Ik lees ook over nabestaanden van oorlogsslachtoffers. De kenmerken die psychiater J.N. Schreuder toedicht aan oorlogskinderen herken ik meteen: ‘De twijfel aan de eigen identiteit ondermijnt de waardering voor jezelf, de zekerheid om beslissingen te nemen, het vermogen met anderen een relatie aan te gaan en het kunnen beleven van intimiteit.’ Zo voltrekt zich inderdaad het leven van de man die opgroeit zonder ouders, vijf keer trouwt en geen raad weet met zijn tekentalent. Het leven van Frank Lodeizen lijkt in die zin op dat van vele anderen voor wie het einde van de oorlog het begin betekende van een nieuwe strijd.

Gaandeweg zie ik ook de contouren ontstaan van het decor waartegen zijn leven zich afspeelt. Door zijn ogen maak ik kennis met de wereld van mijn ouders, het naoorlogse Nederland dat zo snel mogelijk het oude leven wil oppakken, waar geen tijd is voor sentimenten over de oorlog en slachtoffers en nabestaanden zoals Frank Lodeizen alleen laat met hun schuld en schaamte. Waar evenmin ruimte is voor vernieuwing, tot grote teleurstelling van kunstenaars en schrijvers, die een eigen wereld creëren, vrij en onafhankelijk. Die ludieke acties organiseren tegen het koningshuis, tegen apartheid in Zuid-Afrika, het Boekenbal versieren met een spraakmakend decor, jazzplaten draaien in galerie Le Canard en een vrijhaven stichten in Ruijgoord.

Naarmate ik vorder met de reconstructie van zijn verleden, laat hij het leven steeds meer los. Met de tijd hangt de sweater steeds ruimer om zijn borst, zakken de pijpen van zijn broek steeds verder op de sandalen. Zijn hoofd verdwijnt langzaam tussen de schouders, in de shagjes tussen zijn kromme vingers dooft het vuur omdat hij geen trekje neemt. De plastic glaasjes rode wijn blijven half vol achter op de tafel in het atrium.

Bewaren

Geef een reactie