Op het zachte stro van een stal in Swifterbant baart op 12 maart 1996 Pleun een dochter. Het voorjaar lijkt ver weg. Door de schrale oostenwind die over de polder waait, voelt het nog kouder dan de thermometer aanwijst: min 2 graden. De boer en boerin noemen het nieuwe kalf Molle Pleun.
Het is een mooi dier, dat zien ze meteen. En op en top Gasconne, zoals haar ouders. Als Molle Pleun die zomer voor het eerst met de kudde meegaat naar buiten, is de bruine schutkleur van haar vacht veranderd in volwassen zacht grijs. De boer en boerin zijn gek van Gasconne’s. Wie ernaar vraagt, vertellen ze gloedvol over de hoornen, die bij elk dier anders staan, over de bonkige lichaamsbouw, het beetje wilde karakter, waardoor ze goed voor zichzelf kunnen zorgen. Het zijn sobere dieren, die buiten hun eigen kostje bij elkaar grazen. In de winter hebben ze genoeg aan hooi en kuilvoer. Ze krijgen geen antibiotica en hebben vrijwel nooit hulp nodig bij de bevalling.
De boer en boerin hebben in de zomer amper omkijken naar hun koeien. Ze kunnen alle tijd steken in de gewassen op de akkers. Gerst, pompoen, haver, tarwe, aardappelen, uien, dille, peen, spelt. Ze delen hun grond met een bijenvolk, schapen en kippen. De polder heeft voedzame aarde, die ze niet willen verpesten met kunstmatige middelen. Ze boeren in een gesloten kringloop. Alles keert terug naar de aarde, waarop weer nieuwe gewassen groeien. De mest van de koeien bevrucht de grond.Zo verstrijken de jaren. Molle Pleun verruilt haar melkgebit voor een rij stevige kiezen en snijtanden en groeit op tot een bonkige, sterke Gasconne. Zomers maait ze met haar tong gras en kruiden van het polderland, zet er haar snijtanden in en slikt alles in één beweging door. Ze vouwt haar poten om te gaan liggen en het groen te herkauwen. Haar kaken bewegen van voor naar achter, van links naar rechts, de kiezen op elkaar.
Als ze 16 jaar is, zijn haar kiezen versleten en kan ze niet meer eten. De boer en boerin kijken elkaar aan met een frons tussen hun ogen. Is dit het einde van hun mooie Molle?
Dan meldt zich een van de jonge boeren van een boerderij uit Baambrugge. Het boerderijbedrijf levert goede groente, zuivel en vlees aan winkels en consumenten in de Randstad die wel wat meer willen betalen als het lekker is. Ze luisteren belangstellend naar zijn plan. Het zou waardeloos zijn om Molle dood te laten gaan en het vlees te laten verrotten, zegt hij. Daar heeft ze niet voor geleefd. Hij wil Molle wel bijvoeren, zodat ze haar leven waardevol kan eindigen. Hij zal bewijzen dat ook een oude koe uitstekend smaakt, van kop tot staart. Dat je daar niets van hoeft weg te moffelen. De boer en boerin vinden het een goed plan, dat helemaal past bij de ideeën achter hun eigen bedrijf. Ze nemen vol vertrouwen afscheid van de dochter van Pleun.
In Baambrugge duurt het een jaar. Dan heeft Molle weer vet onder haar lichtgrijze vacht en begint ze aan haar laatste reis: naar de slachter. Daar mag ze een paar dagen tot rust komen, voor de man een einde maakt aan haar leven. Haar mooie, dooraderde vlees mag vier weken besterven. Daarna wordt ze naar een sjiek restaurant in Amsterdam gereden. In een zonovergoten tuin brandt een vuur onder het spit waaraan ze geregen wordt. Een ervaren chef bewaakt de gloeiende steenkool en de garing van het vlees. Aan lange, wit gedekte tafels, schuiven de gasten aan. Oud, jong, uit de stad, uit de polder, op hakken, op slippers.
Op tafel ligt het menu dat bij dit zomerdiner hoort. Het thema luidt: ‘Bij de horens gevat’, een idee van de Youth Food Movement. ‘Een ode aan het vlees dat wordt vergeten, en een protest tegen de verspilling’, staat op de achterkant. De zon schijnt nog steeds uitbundig als de mensen het mes zetten in een rugfilet van Molle Pleun, 17 jaar en rosé gegaard, geserveerd met venkel, radijs en een jus de veau met dragon. Mals en zoet, als het leven van Molle Pleun zelf.